Vorige week woensdag toen ik mijn zoon uit school haalde wilde hij graag nog even voetballen met wat klasgenootjes. Dat was wel geheel tegen de corona-regels in die voorschrijven dat niemand op het schoolplein blijft hangen, maar ik vond in dit geval wat burgerlijke ongehoorzaamheid volstrekt verantwoord. Kinderen moeten buiten rennen en spelen. Met of zonder bal. In dit geval dus met.
Toen we wat later weggingen vroegen de jongens aan elkaar wie er morgen een bal mee zou nemen. “Ik neem deze wel weer mee.” zei mijn zoon. Ik knoopte dit in mijn oren, want ik begreep hoe belangrijk dit kleine ritueel was. Ik ben namelijk ook gewoon jong geweest en ken het belang van balbezit.
In mijn schooltijd was een bal een waardevol bezit. Als je een bal mee had, dan betekende dat dat je mee mocht voetballen. Zelfs poten en een team kiezen. In elk geval met de kinderen uit je eigen klas. En als je mazzel had, dan hadden de jongens van een hogere klas geen bal mee. Dan vroegen ze of ze met jouw bal mochten voetballen en als wederdienst mocht je dan meedoen. En dan was je de bink natuurlijk.
Je bal was dus goud waard. Kwam ie in de sloot, dan bleef je net zolang hengelen met takken of gooien met stenen tot je hem terug had. De prikkelbosjes waren geen belemmering en je klom over schuttingen en op daken om hem terug te krijgen, hoogtevrees of niet. En een lekke bal was een drama. Die probeerde je dan te plakken. Wat zelden lukte. Zeg maar nooit.
Ballen waren ook niet goedkoop. Leren ballen hadden natuurlijk de voorkeur boven lichte plastic ballen. De beste bal was de Tango. Kon je prima mee op straat voetballen en was ook nog eens zeer geschikt om mee te korfballen. Ik ben helemaal geen echte voetballer, ik ben een korfballer. Dus betere ballen bestonden er niet.
Omdat ik het belang van het balbezit kende en dat had weerspiegeld op mijn zoon had ik de bal alvast maar achter op de bagagedrager laten zitten zodat we die de volgende dag niet zouden vergeten. Maar het plan veranderde. Niet ik, maar mijn vrouw bracht de kinderen naar school en niet op de fiets, maar lopend.
De bal werd vergeten.
Ik moest zelf vroeg op pad en zag mijn fiets met die bal erop. Oeps. Snel fietste ik achter ze aan en vlak voor het schoolplein kon ik mijn zoon zijn bal geven. Hij blij. Zijn klasgenootjes blij. En ik blij. Ik vond dat ik een geweldige daad had gedaan als vader.
Daarna ging ik aan het werk. Zwerfafvalonderzoek doen. Ik vond natuurlijk veel zwerfafval, maar ergens in de bosjes ook een leren bal. En de dag erna vond ik er eentje in het water. En dat was geen unicum. We hebben al een hele verzameling gevonden ballen in de schuur. Aan #zwerfie-ballen voor verschillende takken van sport geen gebrek bij ons. We geven ze zelfs zonder problemen weg. Iedereen blij.
Maar dan denk je toch ook: heeft de bal nog wel dezelfde waarde als vroeger? Ze kosten slechts een fractie van wat ze vroeger kostten, je krijgt ze cadeau bij reclame-acties, elk kind heeft meerdere ballen en als er eentje lek of kwijt is, dan is er zo weer een ander.
Ik vind het niet erg dat mijn zoon nooit zonder bal komt te zitten omdat we een schuur vol gevonden ballen hebben of dat hij niet soortgelijke herinneringen zal opbouwen als ik. Hij zal zijn eigen verhaal wel meemaken en later navertellen.
De ballen zijn allemaal goedkoop en makkelijk te vervangen. En proberen te plakken doen we al helemaal niet meer.
Vorig jaar vond ik in de omgeving van een hockeyclub meer dan honderd hockeyballen. Allemaal niet de moeite om naar op zoek te gaan. “Er zijn ballen genoeg, doorpushen Job-Joris!”
Zelfs de bal is gewoon een wegwerpproduct geworden.
Het tekent de maatschappij waarin we leven.